Immateriële vaste activa

Het verloop van de immateriële vaste activa over 2020 is als volgt:

x 1 miljoen

Goodwill

Licenties en
software

Concessies,
vergunningen
en rechten

Totaal

Aanschafwaarde per 1 januari 2019

77

31

11

119

Investeringen

-

1

1

2

Herclassificatie overig

-

-

2

2

Aanschafwaarde per 31 december 2019

77

32

14

123

Investeringen

-

-

1

1

Aanschafwaarde per 31 december 2020

77

32

15

124

Cumulatieve afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen per 1 januari 2019

-

18

4

22

Jaarafschrijvingen en bijzondere waardemutaties

-

5

1

6

Cumulatieve afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen per 31 december 2019

-

23

5

28

Jaarafschrijvingen en bijzondere waardemutaties

-

3

1

4

Herclassificatie overig

-

-

-1

-1

Cumulatieve afschrijvingen en bijzondere waardeverminderingen per 31 december 2020

-

26

5

31

Netto boekwaarde per 31 december 2019

77

9

9

95

Netto boekwaarde per 31 december 2020

77

6

10

93

Goodwill

De goodwill heeft betrekking op de acquisitie van DNWG in 2017. In de eerste helft van 2018 heeft Stedin Groep de reële waardebepaling van de identificeerbare activa en passiva afgerond. De definitieve goodwill is, op basis van de synergievoordelen, gealloceerd aan kasstroomgenerende eenheden Stedin Netbeheer voor 30 miljoen en aan DNWG voor 47 miljoen.

Impairmenttest

Ten behoeve van de jaarlijkse impairment testing is de goodwill uit hoofde van de DNWG acquisitie gealloceerd naar twee kasstroomgenerende eenheden (KGE's), te weten Stedin en DNWG, die op het niveau van operationele segmenten zijn bepaald.

De boekwaarden van de goodwill per 31 december 2020 zijn:

x 1 miljoen

Stedin

DNWG

Totaal

Boekwaarde

30

47

77

Stedin Groep heeft per 30 juni 2020 voor deze twee KGE’s een goodwill impairment test uitgevoerd. Hiertoe wordt de reële waarde van de KGE vergeleken met de netto boekwaarde. De reële waarde is bepaald aan de hand van de opbrengstwaarde. Gezien het gebrek aan een liquide markt met observeerbare prijzen betreft dit een ‘niveau 3’ analyse binnen de reële waarde hiërarchie. De opbrengstwaarde fungeert in voorkomend geval als benadering van de realiseerbare waarde. De opbrengstwaarde wordt afgeleid van de geprojecteerde kasstromen vóór belastingen contant gemaakt tegen een disconteringsvoet vóór belastingen (pre-tax WACC).

De expliciet geprojecteerde kasstromen voor de periode 2020-2034 zijn mede afgeleid van het Financieel Strategisch Plan (FSP) van Stedin Groep goedgekeurd door de raad van bestuur en de raad van commissarissen. In het FSP van Stedin Groep zijn de projecties voor de KGE’s Stedin en DNWG voor de periode 2020-2025 afzonderlijk opgenomen. De periode 2026 – 2034 is afgeleid van een extrapolatie van de FSP projecties. De geprojecteerde investeringen zijn gebaseerd op het Strategisch Investeringsplan (SIP). Het SIP bestrijkt een periode van 15 jaar (2020-2034). Dit is dan ook de reden waarom het jaar 2034 als het startpunt van de restwaardeperiode is gekozen, om aansluiting te zoeken bij het SIP.

De volgende items betreffen de belangrijkste factoren en veronderstellingen die zijn gehanteerd voor de goodwill impairment test:

  • de ingeschatte actuele waarde van de gereguleerde activa (de zogenaamde genormaliseerde gereguleerde activawaarde, oftewel de GGAW);
  • het marktaandeel van Stedin respectievelijk DNWG;
  • de relatieve winstgevendheid van Stedin respectievelijk DNWG; de reële rendementsvergoeding (reële pre-tax WACC) voor de gereguleerde activa conform vastgesteld door de Autoriteit Consument en Markt (ACM);
  • de inflatieverwachtingen en de langetermijngroeivoet;
  • de disconteringsvoet (WACC).

Ten aanzien van deze items, merken we het volgende op:

  • Stedin Groep gebruikt de reële waarde als waarderingsgrondslag voor haar gereguleerde netwerkonderdelen. De reële waarde wordt afgeleid van de GGAW. Een logisch gevolg van deze waarderingsgrondslag is dat de ruimte tussen de opbrengstwaarde en de netto boekwaarde van zowel de KGE Stedin als DNWG beperkt is. Bijgevolg is er per definitie sprake van een verhoogd risico op een bijzondere waardevermindering van de goodwill.
  • De marktaandelen van de KGE's Stedin en DNWG zijn bepaald op basis van het relatieve aandeel van Stedin en DNWG in de samengestelde output (SO) van de sector als geheel. Deze is bepaald op basis van data uit 2015, zoals gepubliceerd door de ACM. Voor de toekomst is aangenomen dat het marktaandeel constant blijft voor zowel Stedin als DNWG .
  • De winstgevendheid van Stedin en DNWG wordt mede bepaald door het systeem van maatstafconcurrentie. De vergoeding die de ACM aan de individuele Nederlandse netbeheerders toekent voor haar gereguleerde activiteiten is afhankelijk van de sectorgemiddelde kosten en het marktaandeel van elke netbeheerder. Het marktaandeel van Stedin is ongeveer 24% voor elektriciteitstransport en ongeveer 26% voor gastransport. Voor DNWG betreft het marktaandeel ongeveer 3% voor elektriciteitstransport en ongeveer 2% voor gastransport. Het systeem van maatstafconcurrentie betekent dat de vergoedingen en toekomstige kasstromen van Stedin en DNWG worden beïnvloed door zowel de eigen prestaties als die van andere netbeheerders. De toegestane vergoedingen worden door de ACM eens per reguleringsperiode van vijf jaar herijkt, dit zal in 2021 weer gebeuren. De onderliggende data die ten grondslag liggen aan de herijking worden eveneens een maal in de vijf jaar openbaargemaakt. Daarom kan een netbeheerder gedurende een reguleringsperiode niet betrouwbaar inschatten of zij het beter of slechter doet dan de andere regionale netbeheerders en welke impact dit kan gaan hebben op haar toekomstige kasstromen. De eerstvolgende herijking zal in 2021 plaatsvinden.
  • In het licht van de afwijkingen tussen de individuele prestaties van Stedin en DNWG in vergelijking tot haar maatstaf, is voor het bepalen van de opbrengstwaarde van beide KGE’s een convergentieaanname gehanteerd van 7 jaar. Deze convergentieaanname veronderstelt dat de operationele kosten en het investeringsniveau van Stedin en DNWG in het jaar met ingang van het jaar 2027 gelijk worden verondersteld te zijn aan hun marktaandeel van de totale operationele kosten en totale investeringen van de sector.
  • De kapitaalkosten, zoals gedefinieerd door de ACM, vormen een belangrijk kostenelement voor de bepaling van de sectorgemiddelde kosten. De kapitaalkosten omvatten de afschrijvingskosten bepaald op basis van gereguleerde grondslagen alsmede een vergoeding over de gereguleerde activawaarde op basis van de reële rendementskostenvergoeding voor belastingen (de reële pre-tax WACC). De ACM bepaalt de WACC op basis van relevante marktparameters en corporate finance theorieën. De WACC aannames die Stedin Groep management gebruikt heeft voor het opstellen van haar projecties, zijn afgeleid van de door de ACM gecommuniceerde, voorgenomen WACC voor de eerstvolgende reguleringsperiode. Voor de volgende reguleringsperiodes van 2027 en verder heeft Stedin Groep management een eigen inschatting gemaakt van de (gereguleerde) WACC's. Deze WACC’s zijn primair afgeleid van i) de marktobservaties met betrekking tot de relevante parameters zoals rentevoeten, risicoprofielen, marktvergoedingen en vermogensverhoudingen en ii) de methodiek die door de ACM wordt gehanteerd. De aannames voor wat betreft de gereguleerde WACC's zijn voor twee doeleinden gehanteerd, namelijk het rendement op het geïnvesteerd vermogen (GGAW) en de disconteringsvoet. De post-tax WACC van Stedin en DNWG is een gewogen gemiddelde voor de gereguleerde (1,7%-3,8%) en niet-gereguleerde activiteiten (8,5%).
  • De langetermijngroeivoet die gebruikt is voor het bepalen van de restwaarde van de twee KGE’s is conservatief ingeschat op 0%. Voor de projectieperiode tot 2034 is een groeivoet gehanteerd die gelijk is aan de (langetermijn) verwachte inflatie (1,5%). Hiertoe is gekozen om aansluiting te zoeken met de SIP-periode eindigend in 2034.

Voor zowel Stedin als DNWG is de buffer tussen de netto boekwaarde en de opbrengstwaarde relatief gering als gevolg van het feit dat de reële waarde wordt gehanteerd als waarderingsgrondslag voor de gereguleerde activa. Op basis van bovenstaande aannames is er geen impairment indicatie aanwezig.

Op basis van de uitgevoerde impairment test per 30 juni 2020 en de uitgevoerde additionele analyses is er per 31 december 2020 geen aanleiding voor een bijzondere waardevermindering van de goodwill van beide KGE’s.

De uitkomst van de goodwill impairment test is afhankelijk van wijzigingen met betrekking tot bepaalde schattingen en aannames. De belangrijkste betreffen:

  • het investeringsniveau;
  • de convergentie aanname;
  • de disconteringsvoet;
  • de langetermijn groeivoet.

Stedin Groep heeft een analyse uitgevoerd van de gevoeligheid van de uitkomsten van de impairment tests voor wijzigingen in de belangrijkste aannames en schattingen welke gebruikt zijn bij de bepaling van de opbrengstwaarde voor beide KGE's. Stedin Groep is van mening dat elke redelijkerwijs mogelijke verandering in de belangrijkste aannames waarop de opbrengstwaarden zijn gebaseerd er niet toe zal leiden dat de opbrengstwaarde onder de netto boekwaarde uitkomt. De gevoeligheden voor wijzigingen in de belangrijkste aannames waarop de opbrengstwaarde van Stedin en DNWG is gebaseerd zijn hieronder beschreven:

  • Indien 1% van de gereguleerde investeringen niet wordt terugverdiend door middel van verrekening in de toekomstige tarieven (bijvoorbeeld vanwege inefficiëntie) resulteert dit in een daling van de opbrengstwaarde van Stedin met 31 miljoen en van DNWG met 4 miljoen.
  • Een vertraging van de convergentieaanname met 1 jaar, resulteert in een stijging van de opbrengstwaarde van Stedin met 6 miljoen en in een daling van de opbrengstwaarde van DNWG met 3 miljoen.
  • Een stijging van de (gereguleerde) disconteringsvoet met 0,1%, resulteert in een daling van opbrengstwaarde van Stedin met 4 miljoen en van DNWG met 3 miljoen.
  • Een daling van de langetermijngroeivoet met 0,2%, resulteert in een daling van de opbrengstwaarde van Stedin met 4 miljoen en van DNWG met 4 miljoen.

Bovenstaande gevoeligheden zorgen niet voor een materiële negatieve buffer dan wel een impairment indicatie.